maandag 28 september 2015

THBO


Ik klim met camera’s op daken, hang uit hard rijdende auto’s, spring over hekken en balanceer op de randen van hoge podia. En dan gebeurt het uiteindelijk op een super lullig moment. Gewoon als je achter iemand aan loopt en even een afstapje over het hoofd ziet.
Daar zit ik dan. In de wachtkamer van het Tergooi ziekenhuis te Hilversum.
Vol verwachting klopt mijn rechter been. De linker bil is geschaafd en waarschijnlijk voel ik morgen pas echt de klap die ik kreeg op mijn borst.
Hopelijk komt er snel iemand van de spoedeisende hulp. Een arts of verpleegkundige die de gapende wond op mijn scheenbeen dicht plakt. Het gaasje dat de vriendelijke BHV-er er op heeft geplakt raakt langzaam verzadigd. Ach, alles is goed, als ze maar niet hoeven te hechten.
Het was een spectaculaire doodsmak. Ik donderde met mijn volle gewicht tussen de wal en het vlaggenschip. Mijn been schaafde langs een ijzeren balk, mij bil schuurde langs de andere kant. Het smalle gat in de vloer was precies breed genoeg om mij te laten bungelen aan het uitschuifdeel van de grootste regiewagen die Nederland rijk is. Wat dat betreft heb ik het goed gedaan. Mocht ik ooit een fataal ongeluk krijgen, dan is het wel zo fijn als het een goed verhaal is en dat het bij me past. Laat dit dan maar de eerste repetitie zijn.
Nee, zonder gekheid. Ik ben blij dat bijna niemand het heeft gezien. Het was gewoon een typisch geval van niet goed uit mijn doppen kijken. Even afgeleid en hoppa. Hier had veiligheidsschoeisel overigens geen verschil gemaakt.
De vriendelijke meneer, die ik net geïnterviewd had en die ik op deze spectaculaire locatie wilde fotograferen, handelde accuraat. Binnen een paar tellen waren er hulptroepen. Ik zag sterretjes, kreeg het even heel benauwd en lag dus op de grond van die prachtige en peperdure trailer te puffen alsof ik weeën had. Na een paar minuten kon ik pas weer overeind krabbelen. Een slok water deed wonderen.
Ongeluk, klein hoekje. Zo moet je het zien.
Nee, als ik wil klagen, dan moet het gaan over de wachttijd, hier bij de EHBO. Daar zit je dan met je bloed broek. Blijkbaar niet urgent genoeg.
Na een poosje te hebben moeten luisteren naar gemopper van anderen in de wachtkamer mag ik gelukkig met een verpleegster meelopen. Ze stelt eerst veertig vragen alvorens ze naar me kijkt. Zo gaat dat tegenwoordig. Checklist afwerken. Het is een beetje als naar de buienradar kijken terwijl je buiten bent. Ze vraagt hoeveel pijn ik heb op de schaal van nul tot tien. Ik zeg: ‘Tien, want ik ben immers een man!’ Ze lacht en schrijft vervolgens vier op haar formulier. Dan mag ik me eindelijk uitkleden, kijkt ze even en krijg ik een Paracetamolletje. Op de pleister waarvoor ik gekomen ben moet ik wachten. Dit was slechts een intake. Ik dacht -in al mijn naïviteit- dat ik die al bij de receptie gehad had.
Ze stuurt me terug naar de wachtkamer. Aan de kleurcode die in mijn dossier wordt gestopt lees ik af dat ik een standaard behandeling krijg. Dit gaat wel even duren. Alles wel, als ik straks maar geen tetanusprik krijg.
Een leuke co-assistent pikt me op. In het behandelkamertje stelt ze alle vragen opnieuw, ze kijkt even en is daarna weer een hele poos verdwenen. Overleg op hoog niveau. Als ik bijna slaap op het behandelbed komt ze terug. Nog even mijn rug checken. Dat mag natuurlijk, maar ik  heb liever dat ze het wondje op mijn been dicht maakt. Ze denkt dat het gehecht moet worden. En misschien maken ze voor de zekerheid nog een foto van mijn borst.
Daar gaat deze middag.
Tien minuten later komt er iemand anders. Ik mag mee naar de röntgenafdeling. Of ik in een rolstoel wil? Ik besluit te lopen. Voor je het weet houden ze me hier. In een donkere kamer worden vijf foto’s van mijn borst gemaakt. Het luistert allemaal heel nauw. Ze nemen mijn verhaal bloedserieus. Ik moet er stilletjes om lachen. Hopelijk zien ze dadelijk niet iets wat eigenlijk verborgen had mogen blijven. Ik hoop immers voor het eten thuis te zijn. Ondertussen vraag ik me af waarom alles een hogere prioriteit heeft dan die gapende en bloedende wond aan mijn been, waarvoor ik gekomen ben.
Terug in de behandelkamer mag ik weer een kwartier wachten. Of langer. Het is kwart voor drie. Ik ben al twee uur in dit ziekenhuis. Alsof ik niks beters te doen had.
Tien voor drie. Vijf voor drie.
Een verpleegster steekt haar hoofd om het gordijn. ‘Ohw, u bent er nog!’ constateert ze. En weg is ze weer. Even later komt er een nieuwe dame binnen. Chirurg in opleiding staat op haar naamplaatje. Inmiddels vind ik alles prima. Ze gaat mijn been hechten. Dat kan met verdoving, maar dan krijg ik twee prikjes. In principe krijg ik een hechting en dat zijn ook twee prikjes. Dapper kies ik voor de pijnlijke weg.
De wond wordt schoongemaakt en eindelijk gehecht. Het is half vier. De chirurg verdwijnt weer en na opnieuw een minuut of tien komt een nieuwe verpleegster. Het is de zevende of achtste persoon die aan mijn bed staat. Zij zal mijn been verbinden en ze heeft die verdomde tetanusspuit bij zich. Of ik mijn mouwen even op wil stropen. Er blijft mij deze middag niets bespaard.
Dan mag ik eindelijk gaan. De middag is naar de haaien en de fotoshoot mislukt.

’s Avonds thuis kan ik weer lachen als zoonlief een dekentje over mijn been legt en zegt: ‘Papa, ik ben de THBO. De Tweede Hulp Bij Ongelukken!’




2 opmerkingen:

  1. Beterschap, en gelukkig heb je twee THBO -ers thuis !!

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Hmm, kusje erop was hier zo te zien niet voldoende. Sterkte met het genezingsproces!

    BeantwoordenVerwijderen

Ik wil reacties altijd eerst even lezen, voor ze op dit weblog worden geplaatst. Daarom kan het even duren voor een reactie wordt gepubliceerd. Ik plaats niet zomaar elke reactie. Het is mijn weblog, dus ik bepaal wat ik een goede reactie vind en wat niet. Als je het er niet mee eens bent, dan moet je lekker zelf een weblog beginnen.
Anonieme reacties zal ik extra kritisch bekijken.