Utrecht. Ik kreeg een mail van Max Casbas. Hij attendeerde mij op een mijnongeval in Zuid-Amerika, waarbij zes en mogelijk vijftien mijnwerkers zijn omgekomen toen de gang van een illegale goudmijn instortte. Niet te verwarren met die ingesloten mijnwerkers in Chili. De mijne ligt in Venezuela, om precies te zijn in de jungle van de zuidoostelijke staat Bolivar.
Dit bericht is wat mij betreft relevant omdat ik een jaar of zeven geleden, met Max Casbas, Rob Kamphues en geluidsman Marc Frinking, in zo’n goudmijn ben afgedaald voor het BNN programma Kamphes zoekt de Grens. Het zou goed kunnen dat het dezelfde mijn is, die de vorige week is ingestort. Wij vonden het toen al een levensgevaarlijke expeditie, zo diep onder de grond. En dat we voor dat programma daadwerkelijk de grens opzochten blijkt wel als je nu zo’n bericht hoort. Zeker in de wetenschap dat ook het vliegtuigje waarmee wij die dag een spectaculaire noodlanding maakten een paar jaar geleden echt is neergestort.
Bijna wekelijks denk ik nog aan die dag. Woensdag 10 september 2003 staat in ieder geval met stip bovenaan mijn lijst van ‘hachelijke avonturen-met-een-camera’. Ik heb er al eerder over geschreven (en wel hier, hier en hier). Over die reis zou ik moeiteloos een boek kunnen schrijven, ware het niet dat Rob Kamphues dat al gedaan heeft en die schrijft serieus lolliger dan ik. Daarom heb ik zijn boek ‘Naar de Haaien’ er nog even bij gepakt om de herinneringen aan de legale illegale goudmijn op te halen. Brutaal citeer ik ongevraagd een paar regels. Voor de duidelijkheid; die Stijn, dat ben ik.
Dit bericht is wat mij betreft relevant omdat ik een jaar of zeven geleden, met Max Casbas, Rob Kamphues en geluidsman Marc Frinking, in zo’n goudmijn ben afgedaald voor het BNN programma Kamphes zoekt de Grens. Het zou goed kunnen dat het dezelfde mijn is, die de vorige week is ingestort. Wij vonden het toen al een levensgevaarlijke expeditie, zo diep onder de grond. En dat we voor dat programma daadwerkelijk de grens opzochten blijkt wel als je nu zo’n bericht hoort. Zeker in de wetenschap dat ook het vliegtuigje waarmee wij die dag een spectaculaire noodlanding maakten een paar jaar geleden echt is neergestort.
Bijna wekelijks denk ik nog aan die dag. Woensdag 10 september 2003 staat in ieder geval met stip bovenaan mijn lijst van ‘hachelijke avonturen-met-een-camera’. Ik heb er al eerder over geschreven (en wel hier, hier en hier). Over die reis zou ik moeiteloos een boek kunnen schrijven, ware het niet dat Rob Kamphues dat al gedaan heeft en die schrijft serieus lolliger dan ik. Daarom heb ik zijn boek ‘Naar de Haaien’ er nog even bij gepakt om de herinneringen aan de legale illegale goudmijn op te halen. Brutaal citeer ik ongevraagd een paar regels. Voor de duidelijkheid; die Stijn, dat ben ik.
Ik tuur in een gat naar beneden, maar zelfs met de zaklamp zie ik de bodem niet. Een krom mannetje met een gezicht van oud leer komt met een stuk hout aan dat net zou oud is als hij. Eromheen is een rafelig touw gewikkeld. Hij gebaart dat ik er op moet gaan zitten en wijst naar een lier. Ik weet allang niet meer of ik moet lachen of huilen en stap op de ‘trapeze’. Langzaam zak ik vijftien meter naar beneden de schacht in. In het schemerdonker wacht ik op Lex en Stijn en Joeri, want zonder geluid en beeld ben ik nergens. En zonder tolk ook niet.
Ik bestudeer elektriciteitsdraden boven mijn hoofd en constateer dat de nodige aderen blootliggen. ‘Dat is niet zo best,’ zegt Lex, ‘want als er gevaarlijke mijngassen vrijkomen is er maar één vonkje nodig om de hele boel te laten ontploffen.’
‘We zitten nu op vijftig meter onder de grond. Maar het echte werk gebeurt op tweehonderd vijftig meter diepte,’ zegt Lex. ‘En daar is dat liftje voor.’ Hij wijst naar een houten plank op wieltjes die op een rails staat. Als mijn ogen aan het schemerdonker gewend zijn, zie ik de rails over een rand steil naar beneden een heel smal tunneltje in verdwijnen. ‘Je moet je goed vasthouden, want het is bijna loodrecht,’ vertaalt Lex de aanwijzingen van onze gids. ‘Daarom zit er ook een rechtopstaand plankje aan de kop van het karretje. Zodra je de rand over gaat, kantel je en sta je als het ware. En geen handen uitsteken, want zo breed is het niet.’
...
Stijn komt naast me liggen als ik aan de beurt ben. ‘Jezus Stijn, ik geloof niet dat wij nog normaal tegen elkaar kunnen doen als we terug zijn in Nederland. Waar moeten we het ooit nog over hebben na dit?’ zeg ik tegen hem. Stijn knikt dat hij het met me eens is en zet vervolgens de camera op scherp. Als we over de rand tuimelen, gillen we allebei als kleine kinderen in een kermisattractie, waardoor het hele shot onbruikbaar is, maar het kan ons niks schelen.
Uit: Naar de Haaien, volstrekt onverantwoorde avonturen.
Rob Kamphues, Uitgeverij Thomas Rap
(ISBN: 90-6005-621-3)
Een aanrader dat boek! Als het nog te koop is...
foto: Marc Frinking
Leuk om te lezen!
BeantwoordenVerwijderenEn zag dat het boekje tweede hands te koop is bij bol.com (jaja, ben niet vies van mijn eigen werkgever promoten), en bijvoorbeeld marktplaats (dan ook maar de conculegas even promoten).
Vast een spannend boek. Maar waarom heet jij Stijn in dat boek?
BeantwoordenVerwijderenJa dat snap ik ook niet. Stijn ????
BeantwoordenVerwijderen