Utrecht. Oom Bert en tante Joke wonen in Thorn. Tegenwoordig net even buiten het witte stadje, maar vroeger aan de Cunegondestraat. Die huizen werden gebouwd toen ik ongeveer net zo oud was als mijn zoon Art nu. Een jaar of drie.
Dat kan ik me nog levendig herinneren, omdat ik tijdens mijn eerste bezoek aan de bouwplaats ietwat enthousiast was. De kleine Rein holde door de openstaande voordeur naar binnen en verdween pardoes in het gat van de kruipruimte, dat later verborgen moest worden onder de deurmat.
Ik had mijn nek kunnen breken, maar er was helemaal niets aan de hand. Los van het feit dat ik me was doodgeschrokken, evenals mijn ouders, oom Bert en tante Joke. Maar nadat zij me getroost hadden -waarschijnlijk met een ijsje, want oom Bert was de softijskoning van Thorn- werd mijn miraculeuze val een goed verhaal. Er werd al snel om gelachen. Later veranderde de verdwijntruc in een anekdote die mij sindsdien achtervolgt.
Nu zie ik oom Bert en tante Joke veel te weinig, maar als we bij elkaar komen is de kans groot dat het keldergatincident ter sprake komt.
Of het komt doordat ik dit verhaal vele malen heb gehoord of dat de gebeurtenis ansich voor mij traumatisch is; het is absoluut een van mijn oudste herinneringen. Dit moment kan ik in mijn gedachten zo voor de geest halen, terwijl ik deze reconstructie niet gemaakt kan hebben aan de hand van foto's of filmbeelden.
Ik zie mezelf nog rennen en ik zie de stomverbaasde hoofden van de aanwezige volwassenen, die ongeveer tegelijk boven het gat verschenen waarin ik was verdwenen, nog voor me.
Nu Art de leeftijd krijgt waarop flarden van een gebeurtenis kunnen beklijven voor het leven, vraag ik me af wat blijft hangen. Welk avontuur van de afgelopen vakantie kan hij zich over 35 jaar nog heugen? Zou hij dan nog weten dat hij anno 2010 de begrippen 'strobaal' en 'slagboom' door elkaar haalde?
Dat kan ik me nog levendig herinneren, omdat ik tijdens mijn eerste bezoek aan de bouwplaats ietwat enthousiast was. De kleine Rein holde door de openstaande voordeur naar binnen en verdween pardoes in het gat van de kruipruimte, dat later verborgen moest worden onder de deurmat.
Ik had mijn nek kunnen breken, maar er was helemaal niets aan de hand. Los van het feit dat ik me was doodgeschrokken, evenals mijn ouders, oom Bert en tante Joke. Maar nadat zij me getroost hadden -waarschijnlijk met een ijsje, want oom Bert was de softijskoning van Thorn- werd mijn miraculeuze val een goed verhaal. Er werd al snel om gelachen. Later veranderde de verdwijntruc in een anekdote die mij sindsdien achtervolgt.
Nu zie ik oom Bert en tante Joke veel te weinig, maar als we bij elkaar komen is de kans groot dat het keldergatincident ter sprake komt.
Of het komt doordat ik dit verhaal vele malen heb gehoord of dat de gebeurtenis ansich voor mij traumatisch is; het is absoluut een van mijn oudste herinneringen. Dit moment kan ik in mijn gedachten zo voor de geest halen, terwijl ik deze reconstructie niet gemaakt kan hebben aan de hand van foto's of filmbeelden.
Ik zie mezelf nog rennen en ik zie de stomverbaasde hoofden van de aanwezige volwassenen, die ongeveer tegelijk boven het gat verschenen waarin ik was verdwenen, nog voor me.
Nu Art de leeftijd krijgt waarop flarden van een gebeurtenis kunnen beklijven voor het leven, vraag ik me af wat blijft hangen. Welk avontuur van de afgelopen vakantie kan hij zich over 35 jaar nog heugen? Zou hij dan nog weten dat hij anno 2010 de begrippen 'strobaal' en 'slagboom' door elkaar haalde?
Oom Bert en ik in 1975
Dat was al een voorbode van je Venezolaanse mijnavontuur.
BeantwoordenVerwijderen"dat later verborgen moest worden onder de deurmat"
Hopelijk kwam er later ook een stevig luikje onder de deurmat.