Ik kom uit Geleen. Mijn opa werkte daar bij
Staatsmijn Maurits. Ooit de grootste steenkolenmijn van Nederland en tot de
aanleg van de derde schacht in 1958 was het de grootste tweeschachtmijn ter
wereld. Op haar hoogtepunt werden er jaarlijks ongeveer 2,5 miljoen ton vetkolen
naar boven gebracht. Tussen 1926 en 1967 bedroeg de totale productie 96 miljoen
ton. De mijn beschikte over vijf verdiepingen, die aangelegd waren op 391, 455,
548, 660 en 810 meter onder het maaiveld. Deze verdiepingen strekten zich, op
verschillende plaatsen, tot meer dan vijf kilometer vanaf de schachten uit. Ze
hadden elk een oppervlakte zo groot als die van de stad Amsterdam.
Vanaf 1947 was de mijn verbonden met de
Staatsmijn Emma door een ondergrondse gang met een lengte van dertien
kilometer. Omdat Emma verbonden was met de Staatsmijn Hendrik, was het mogelijk
om ondergronds van Geleen naar Brunssum te reizen. Een tocht die nagenoeg de
gehele mijnstreek (en daarmee de provincie Limburg) van west naar Oost
doorkruiste.
Tot zover Wikipedia. Terug naar opa Mohren, de
vader van mijn moeder.
Ik was elf toen hij in 1983 overleed. Toch kan
ik me nog heel goed voor de geest halen hoe hij mij als klein mannetje uitlegde
hoe zo’n steenkolenmijn functioneerde. Hij kon er super boeiend over vertellen
en ik vond het reuze spannend als hij op de achterkant van zijn sigarendoos de
mijnschacht tekende met alle daarbij horende gangen. Dan vertelde hij hoe warm
het diep onder de grond was. Dat ze daar beneden een vogeltje in een kooitje
hadden en als het vogeltje van zijn stokje ging, dan was er iets met gas en
moest iedereen als de sodemieter naar boven.
Mijn opa was geen echte mijnwerker, maar een
beambte die betrokken was bij het onderhoud van materialen. Zeg maar de
technische dienst. Hij kon lassen als de beste. Meestal werkte hij bovengronds,
maar als het moest ging hij naar beneden om iets te controleren of te
repareren. Daarvoor had hij een eigen koperen mijnlamp, die nu bij mijn moeder
thuis op de kast staat, en een echte mijn helm die ik als klein mannetje heel
vaak op mijn kop heb gehad.
Opa Mohren was mijn peetoom en een echte held.
Ik ken hem niet anders dan dat hij in een rolstoel zat, omdat beide benen
geamputeerd waren. Dat heeft overigens niks met zijn werk in de mijnen te
maken. Ondanks zijn handicap was hij altijd vrolijk en bezig met het maken van
dingen. In zijn garage konden wij uren ‘kloemelen’ en dan hadden we aan het
eind van de middag een asbak gemaakt of een poppetje van bouten en moeren
gelast. Maar het allermooist waren toch zijn verhalen over de Staatsmijn Maurits.
Morgen ga ik naar Kerkrade voor de afsluiting
van Het Jaar van de Mijnen. Herdacht wordt dat het vijftig jaar geleden is dat Joop
Den Uyl aankondigde de kolenwinning in Limburg te stoppen. In de Rodahal is het
Barbara concert voor oud mijnwerkers met allerlei Limburgse artiesten en het
Metropole Orkest. L1 zal dit evenement rechtstreeks uitzenden en ik mag het
filmen. Wat me precies te wachten staat weet ik nog niet, maar ik verheug me er
wel op. Het is toch een soort van cirkeltje dat ik rond kan maken.
Mijnwerkers zijn vergeten helden die Nederland grote welvaart hebben gebracht, maar daarvoor als dank aan de kant werden gezet bij de mijnsluiting en stieven aan de dodelijke mijnwerkersziekte silicose.
BeantwoordenVerwijderen