Aire de Capellen, Luxemburg. Opeens moet ik aan Maurice denken. Het was op deze parkeerplaats. Zomer 1994, geloof ik. Wij gingen met z’n tweetjes, redelijk onvoorbereid, op vakantie. Twee of drie weken kamperen in Frankrijk. Ik had een tentje, Maurice een dikke Mercedes.
’s Ochtends was ik nog met de trein uit Amsterdam gekomen, waar ik net mijn stage bij AT5 had afgerond. In de haast had ik bij mijn ouders in Geleen wat spullen bij elkaar gegraaid. En toen was Maurice komen voorrijden, met die dikke bruine Mercedes. Rond een uur of drie vertrokken we vanuit Limburg. Op de bonnefooi. Naar de zon, al hadden we geen idee waar die scheen.
Met 200 kilometer per uur langs Luik, door de Ardennen, naar Luxemburg. Daar, vlak na de grens, plande Maurice een eerste pitstop. De tank van de Mercedes werd vol gegooid met goedkope brandstof en we kochten wat te snaaien. Chips, chocolade, cola en Maurice twee sloffen Lucky Strike. Zonder dat we het in de gaten hadden begon hier alle ellende van deze vakantie.
Een paar honderd kilometer verder moesten we tol betalen. Maurice zocht naar zijn portemonnee in een roze korte broek, maar kon deze niet vinden. Ook niet tussen de stoelen. Niet in het opbergvakje van de deur. Niet in het handschoenenkastje. Niet onder zijn kont. Op de grond niet. Zelfs niet onder de stoelen.
Toen realiseerde hij zich dat hij de geldbuidel in Luxemburg, voor het instappen, even op het dak had gelegd om de sleutels te kunnen pakken. Hij had beter het flesje cola op het dak kunnen laten staan. Weg geld, credit card en bankpasjes.
De rest van de vakantie moesten we het doen met mijn geld. Dat was jammer, want ik verdiende in die tijd een stuk minder dan mijn gulle vriend.
We zijn doorgereden. De hele nacht heeft de bruine Mercedes over de Autoroute du Soleil geblazen. Tot we ergens voorbij Lyon niet verder konden. De tank was bijna leeg en we konden geen peage meer betalen voor ik een van mijn girobetaalkaarten op een postkantoortje had ingewisseld.
De volgende morgen, om een uur of negen, reden we vrolijk verder. We hadden maar een paar uur in de Mercedes geslapen, maar we waren nog jong en een tikkel onbezonnen. Dat bleek toen Maurice, ergens in de buurt van Avignon, ontdekte dat er iets mis was met het vermogen van de Mercedes. Hij had de hele nacht een waarschuwingslampje zien branden, maar daar geen aandacht aan geschonken. Nu bleek, bij een eerste blik onder de motorkap, dat er nogal wat rook vrij kwam.
Wij op zoek naar een Franse garage. Met handen en voeten kregen we een meneertje zo ver dat hij wel even wilde kijken. De monteur van een kleine Peugeot-garage kneep in wat slangen, trok aan een leiding en vond dat er een proefritje gemaakt moest worden. Hard liep de Mercedes echter niet meer.
Even later werden we naar een Mercedesdealer in de buurt van Remoulins gesleept. Ze hadden wel verteld wat er mis was, maar wij konden het niet verstaan. Dat probleem werd opgelost door de ANWB. Aan de telefoon kon iemand voor ons tolken. De monteur van Mercedes Duroc vertelde, na een nieuwe check, wat er aan de hand was en de man van de ANWB legde mij vervolgens uit dat de koppakking stuk was. We hadden de auto min of meer opgeblazen. Een duur geintje. Ik geloof dat het ons ongeveer vijftienhonderd gulden zou kosten. Toen nog te voldoen in Franse Francs.
We waren nog geen 24 uur op pad en eigenlijk was ons geld al min of meer op. Alleen moesten we daar blijven, omdat de reparatie van onze auto een dag of drie, vier zou duren. De garagehouder bracht ons met alle plezier naar een camping in de buurt. Dat was toevallig een familiecamping in de buurt van Pont du Gard, waar ik eerder met mijn ouders was geweest. Prima, maar niet bepaald een plek voor twee jonge mannen. Het voordeel was wel dat we daar niet meer veel geld konden verbrassen.
Ik zie ons nog naar het kampeerplekje lopen met alle bagage in een kruiwagen. Natuurlijk hadden we geen kooktoestel bij ons, maar nu was er opeens ook geen budget meer voor luxe restaurants. Ik geloof dat we alle avonden tonijn uit blik hebben gegeten. Vriendelijke campingburen brachten ons uiteindelijk naar de garage, toen de auto aan het eind van de week was gerepareerd. Uiteraard stond er een ander bedrag op de factuur dan vooraf afgesproken.
De lol was er wel een beetje vanaf. Bovendien was het budget al lang niet meer toereikend om nog even door te rijden naar Monaco, Cannes of Barcelona. We konden nog precies één avond woest op stap en dan hadden we net genoeg geld over voor de reis naar huis.
Voor het eerst trokken we onze blouses aan. Die avond moest het gebeuren. Wij naar Nimes. Maurice op een paar schoenen van mij, want op deze laatste avond bleek dat hij alleen slippers bij zich had.
De Mercedes liep weer als een zonnetje. Op een plein bij de beroemde arena van Nimes stonden allemaal tentjes waar je kon eten. Een culinair festival. Daar hebben we verrukkelijk gegeten en van de barman geleerd hoe je grappa moet drinken. Verder zijn we nooit gekomen. Telkens als we wilden vertrekken schonk hij ons glas vol. Uiteindelijk zijn we behoorlijk lampionie en nagenoeg failliet naar de auto gestrompeld. In een slakkengang zijn we gaan rijden. Gevaarlijk langzaam en volkomen onverantwoord. Dat we de camping nog gevonden hebben mag ook een wonder heten.
De volgende dag werden we -met een kater- wakker van de zon die op de tent stond te branden. Ruim twaalf uur later waren we terug in Geleen. Precies op tijd voor onze wekelijkse stapavond. Met geleend geld en sterke verhalen over onze totaal mislukte vakantie hebben Maurice en ik in Cafe ’t Luifeltje nog geprobeerd indruk te maken op Anoek, Sandra en Diana.
’s Ochtends was ik nog met de trein uit Amsterdam gekomen, waar ik net mijn stage bij AT5 had afgerond. In de haast had ik bij mijn ouders in Geleen wat spullen bij elkaar gegraaid. En toen was Maurice komen voorrijden, met die dikke bruine Mercedes. Rond een uur of drie vertrokken we vanuit Limburg. Op de bonnefooi. Naar de zon, al hadden we geen idee waar die scheen.
Met 200 kilometer per uur langs Luik, door de Ardennen, naar Luxemburg. Daar, vlak na de grens, plande Maurice een eerste pitstop. De tank van de Mercedes werd vol gegooid met goedkope brandstof en we kochten wat te snaaien. Chips, chocolade, cola en Maurice twee sloffen Lucky Strike. Zonder dat we het in de gaten hadden begon hier alle ellende van deze vakantie.
Een paar honderd kilometer verder moesten we tol betalen. Maurice zocht naar zijn portemonnee in een roze korte broek, maar kon deze niet vinden. Ook niet tussen de stoelen. Niet in het opbergvakje van de deur. Niet in het handschoenenkastje. Niet onder zijn kont. Op de grond niet. Zelfs niet onder de stoelen.
Toen realiseerde hij zich dat hij de geldbuidel in Luxemburg, voor het instappen, even op het dak had gelegd om de sleutels te kunnen pakken. Hij had beter het flesje cola op het dak kunnen laten staan. Weg geld, credit card en bankpasjes.
De rest van de vakantie moesten we het doen met mijn geld. Dat was jammer, want ik verdiende in die tijd een stuk minder dan mijn gulle vriend.
We zijn doorgereden. De hele nacht heeft de bruine Mercedes over de Autoroute du Soleil geblazen. Tot we ergens voorbij Lyon niet verder konden. De tank was bijna leeg en we konden geen peage meer betalen voor ik een van mijn girobetaalkaarten op een postkantoortje had ingewisseld.
De volgende morgen, om een uur of negen, reden we vrolijk verder. We hadden maar een paar uur in de Mercedes geslapen, maar we waren nog jong en een tikkel onbezonnen. Dat bleek toen Maurice, ergens in de buurt van Avignon, ontdekte dat er iets mis was met het vermogen van de Mercedes. Hij had de hele nacht een waarschuwingslampje zien branden, maar daar geen aandacht aan geschonken. Nu bleek, bij een eerste blik onder de motorkap, dat er nogal wat rook vrij kwam.
Wij op zoek naar een Franse garage. Met handen en voeten kregen we een meneertje zo ver dat hij wel even wilde kijken. De monteur van een kleine Peugeot-garage kneep in wat slangen, trok aan een leiding en vond dat er een proefritje gemaakt moest worden. Hard liep de Mercedes echter niet meer.
Even later werden we naar een Mercedesdealer in de buurt van Remoulins gesleept. Ze hadden wel verteld wat er mis was, maar wij konden het niet verstaan. Dat probleem werd opgelost door de ANWB. Aan de telefoon kon iemand voor ons tolken. De monteur van Mercedes Duroc vertelde, na een nieuwe check, wat er aan de hand was en de man van de ANWB legde mij vervolgens uit dat de koppakking stuk was. We hadden de auto min of meer opgeblazen. Een duur geintje. Ik geloof dat het ons ongeveer vijftienhonderd gulden zou kosten. Toen nog te voldoen in Franse Francs.
We waren nog geen 24 uur op pad en eigenlijk was ons geld al min of meer op. Alleen moesten we daar blijven, omdat de reparatie van onze auto een dag of drie, vier zou duren. De garagehouder bracht ons met alle plezier naar een camping in de buurt. Dat was toevallig een familiecamping in de buurt van Pont du Gard, waar ik eerder met mijn ouders was geweest. Prima, maar niet bepaald een plek voor twee jonge mannen. Het voordeel was wel dat we daar niet meer veel geld konden verbrassen.
Ik zie ons nog naar het kampeerplekje lopen met alle bagage in een kruiwagen. Natuurlijk hadden we geen kooktoestel bij ons, maar nu was er opeens ook geen budget meer voor luxe restaurants. Ik geloof dat we alle avonden tonijn uit blik hebben gegeten. Vriendelijke campingburen brachten ons uiteindelijk naar de garage, toen de auto aan het eind van de week was gerepareerd. Uiteraard stond er een ander bedrag op de factuur dan vooraf afgesproken.
De lol was er wel een beetje vanaf. Bovendien was het budget al lang niet meer toereikend om nog even door te rijden naar Monaco, Cannes of Barcelona. We konden nog precies één avond woest op stap en dan hadden we net genoeg geld over voor de reis naar huis.
Voor het eerst trokken we onze blouses aan. Die avond moest het gebeuren. Wij naar Nimes. Maurice op een paar schoenen van mij, want op deze laatste avond bleek dat hij alleen slippers bij zich had.
De Mercedes liep weer als een zonnetje. Op een plein bij de beroemde arena van Nimes stonden allemaal tentjes waar je kon eten. Een culinair festival. Daar hebben we verrukkelijk gegeten en van de barman geleerd hoe je grappa moet drinken. Verder zijn we nooit gekomen. Telkens als we wilden vertrekken schonk hij ons glas vol. Uiteindelijk zijn we behoorlijk lampionie en nagenoeg failliet naar de auto gestrompeld. In een slakkengang zijn we gaan rijden. Gevaarlijk langzaam en volkomen onverantwoord. Dat we de camping nog gevonden hebben mag ook een wonder heten.
De volgende dag werden we -met een kater- wakker van de zon die op de tent stond te branden. Ruim twaalf uur later waren we terug in Geleen. Precies op tijd voor onze wekelijkse stapavond. Met geleend geld en sterke verhalen over onze totaal mislukte vakantie hebben Maurice en ik in Cafe ’t Luifeltje nog geprobeerd indruk te maken op Anoek, Sandra en Diana.
Sorry man.....
BeantwoordenVerwijderen.....
ma die laatst avond daar op dat plein..... zal ik nooit vegeten...en daarmee de hele vakantie niet.
Waneer gaan we weer?
De Frientje
Morris
Hoi Jan Rein,
BeantwoordenVerwijderenJa, hoor ook ik kan dat verhaal nog.
Oh, wat is dat lachen achteraf.
Maar het is allemaal goed gekomen.
Groetjes.
De mam van Morris.